Ik had (en heb, in sommige gevallen) altijd een aantal “modemantra’s” en één daarvan was: “Passen in kledingwinkels? Daar doe ik niet aan!’. Waarom niet, hoef ik je vast niet te vertellen. Alleen voor de vorm zal ik het nog even doen: onflatteus licht, stofnesten, warme lampen, weinig ruimte, erna je haar door de war, je top vaker in je broek moeten proppen dan hoognodig is op een dag, etc.
De reactie van mijn omgeving op mijn mantra was, hoe dan ook, altijd verbaasd: “Maar hoe doe jij dat dan?”, “Breng je het dan weer terug?”, “Je past het toch niet altijd?” en ga zo maar door. Als ik hier antwoord op gaf, voelde ik me altijd schuldig: “Jawel, ik pas het wel altijd”, “Nee, ik hoef het eigenlijk nooit terug te brengen”, “Als het wel terug moet: ik ben toch vaak genoeg in de stad te vinden”. Dat eerste klínkt in ieder geval alsof je een dikke vette bofkont bent, het tweede klínkt in ieder geval alsof je tijd te veel hebt. Voor wie het wil weten: dat eerste was eigenlijk wel waar, het tweede niet echt. Een rondje stad was/is voor mij vaak een vorm van ontspanning, en zoals jullie gelezen hebben hoort ontspanning bij gezond leven, niet bij te veel tijd hebben.
Een bofkont was ik natuurlijk, omdat ik altijd alles paste. Ik paste altijd alles, omdat ik standaard de kleinste maat had. Ik weet niet hoe ik het deed, maar of XXXXS of S nou het kleinste was: het paste altijd. Oké, oké: het paste natuurlijk óók altijd omdat ik gewoon bepáálde of dat het paste. In deze post draag ik bijvoorbeeld een jasje in maat L (niet de kleinste maat inderdaad), waarvan ik had uitgemaakt dat hij paste.
Een bofkont was ik ook, omdat eigenlijk altijd alles me stond. Ik ben één van de weinige mensen en gelukkige die zowel koele als warme kleuren heel goed kan hebben, en dus kwam ik nooit thuis met iets waarvan ik dacht: ohnee, dit maakt me véél te flets. Oké oké: het stond me ook omdat ik gewoon bepáálde dat het me stond. Al had het me namelijk niet gestaan: ik wilde tóch dragen wat ik leuk vond.
Ik schrijf (schreef) dit allemaal niet voor niets in de verleden tijd: je voelt aankomen dat er een moment kwam waarop er iets veranderde. Vanaf mijn achttiende zo ongeveer. Ik werd symbolisch volwassen met een soort omgekeerd babyvet: in plaats van dat het eraf ging, kwam het er nu bij. Iets waarvan ik stiekem nooit voor mogelijk gehouden had dat het ging gebeuren, gebeurde: ik kon de kleinste maat niet meer dicht krijgen.
Maandenlang ging ik van de ene naar de andere knoop die van mijn broek vloog, van de ene naar de andere vechtsessie met skinny pijpen en van de ene naar de andere keer bevestiging vragen aan mijn vriendje: “Dit kan toch best zo?”. Daarna moest ik eraan geloven: voor het eerst van mijn leven was er kleding die ik níet paste. Wat ik ook bepaalde. Slik.
Ik ben nog steeds een bofkont hoor, maar wel één die haar kont inmiddels in twee verschillende maten moet stoppen voordat ze weet welke haar past. Dat doet ze in een pashok. Mét stofnesten en onflatteus licht, welteverstaan.
Bron afbeelding: