Ik weet niet of het Internet en mijn doorgaans met kleding en make-up gevulde blog nou zo’n geschikte plek zijn om hier en nu dit verhaal te doen. Maar ik weet wel dat ik het lekker vind om weer eens vanouds van me af te schrijven. Zoals ik dat deed toen ik Schrijfgraag nog had (remember? anyone?) en later VERSUS A. Ook een motivatie om dit te schrijven is de LINDA. die ik net las. Een ouder nummer – want ik loop achter – over huiselijk geweld. Ik las verhalen over sterke, slimme, ontwikkelde vrouwen die in een situatie terecht komen waar ze zich voor schamen. En dus zeggen ze niets en doen ze niets. Niet alleen uit schaamte, ook uit angst. Het meest heftige uit die hele LINDA. vond ik het om te lezen dat elke tien minuten politie uitrukt voor een huiselijk geweld incident. En toen dacht ik aan dat zinnetje: ‘Het houdt niet op, niet vanzelf’. Problemen worden opgelost, maar vaak niet vanzelf. Verdriet kan worden verwerkt, maar daar moet je meestal aan werken. Piekeren kan verminderen, zeker als je het de ruimte geeft. Met die dingen in mijn gedachte denk ik dat het niet zoveel kwaad kan om weer eens een persoonlijk verhaal te schrijven. Het helpt mij om op te lossen, te verwerken, te verminderen. En het helpt misschien een ander om het te lezen.
Dit verhaal gaat over onze katten, die vandaag zijn terug gegaan naar de vorige eigenaar.
Het begin. Ik wil al mijn hele leven een hondje. Ik vind het stom om het als zodanig uit te spreken of op te schrijven, maar dat is eigenlijk de enige droom die ik altijd gehad heb. Natuurlijk wil ik (andere) dingen bereiken, creëren, realiseren in mijn leven, maar die dingen heb ik niet zo concreet. Dit wel.
Een hondje kon nooit. Om de simpele reden dat het niet mocht, toen ik nog thuis woonde. En daarmee was de kous af. Toen ik eenmaal op mezelf woonde gaf ik mezelf niet eens de kans om over een hondje na te denken. Want toen gebeurde dit.
Door die gebeurtenis was ik voorlopig van mijn hondjesvirus genezen. Totdat Katie overleed, mijn Vlaamse Reus. Ik noemde haar altijd gekscherend mijn hondje, omdat ze simpelweg een hondenformaat had. Mijn vader drukte me op het hart het echt niet te doen, een hondje. Ik zei dat ik dat ergens wel snapte, geloofde, aannam, maar dat ik wel een waarom nodig had. Geen lulverhaal als: ‘Dat doe je maar later als je groot bent’. Ik had een argument nodig dat sterk genoeg was om het naast me neer te kunnen leggen. En ook wilde ik weten wanneer het dan wél kan. Aan welke voorwaarden ik moet kunnen voldoen. Waar ik naartoe kan leven. Mijn vader kon daar geen gedegen inhoudelijk antwoord op geven. En dus gaf hij me het nummer van een gedragstherapeute voor honden, die hij via via kende. ‘Hier, bel haar maar eens’, zei hij.
Ik belde haar. Voor in mijn ogen maar een paar simpele vragen, maar al gauw zaten we twee uur aan de telefoon. Je kunt merken dat gedragstherapeuten voor dieren veel situaties zien waarbij mens en/of dier niet echt gelukkig zijn of lijken. Zo’n therapeute is blij wanneer ze gebeld wordt vóórdat mensen kiezen voor een dier. Ik wil niet inhoudelijk ingaan over wat ze zei (over wel/niet voor een hond kiezen en wat een hond nodig heeft), want dat is alleen maar voer voor discussie. Ik vind het persoonlijk toch ook suggestief: de mening van een gedragstherapeut. Wat mij betreft is het een richtlijn en geen wet. Maar ook hier wil ik liever geen aanleiding tot discussie zijn.
Het belangrijkste voor het verhaal is nu dat aan het einde van die twee uur ik ervan overtuigd was dat ik niet voor een hondje moest kiezen. Maar ik wist helaas nog steeds niet wat er precies moet gebeuren voordat het wél kan. Daar zijn immers geen regels voor. Het moet redelijkerwijs in je leven passen. En daarover oordeel je nog altijd voor het grootste gedeelte zelf. Dát was nou juist het probleem: ik vertrouwde mezelf en mijn eigen oordeel niet meer, na Belle.
Weet je waarmee de gedragstherapeute ons telefoongesprek besluitte? Ze zei: ‘Misschien moet je eens nadenken over een kat. Ik heb de afgelopen tijd een aantal keer stellen zoals jullie geadviseerd om een kat te nemen in plaats van een hond en zij zijn daar nu heel blij mee’. Een kat. Eerlijk gezegd… van alle huisdieren heb ik altijd het minste met katten gehad. En opeens wist ik niet meer waarom. Een kat komt naar je toe als je thuiskomt, komt gezellig uit zichzelf bij je liggen (al verschillen dat soort dingen natuurlijk per dier), maar vraagt niet de tijd en aandacht van een hond. Een kat kun je gemakkelijker alleen laten en hoef je vaak ook wat minder op te voeden. Toch realiseerde ik me heel goed dat ik niet wilde kiezen voor een kat als plan B. Als vervanging voor een hondje. En dat ik alsnog goed moest nadenken over waar ik aan begon.
Dus vroeg, keek en las ik rond. Over of dat snel gaat stinken, zo’n kattenbak. Over wat het kost, een kat onderhouden. En over hoe dat gaat: als een kat alleen maar binnen is. Ik wist namelijk dat ik een kat wilde die graag (alleen maar) binnen is, omdat er zo ontzettend veel katten overreden worden. Verder bedacht ik dat ik twee katten wilde, omdat ik het voor de dieren en ook voor mezelf zo leuk vind als ze met zijn tweeën zijn. De interactie tussen dieren vind ik mooi om te zien. Ook hier stelde ik vragen over aan mensen om me heen. Zou dat niet te veel worden, twee katten erbij in ons huis? Was dat wel verantwoord? Toen ik met twee katten ging kennismaken, appte ik Marriëlle om te vragen of ze meeging. Ik schreef dat ik een beetje een trauma heb als het op dieren aankomt en dat ik geen onverantwoorde dingen wilde doen. Ik wist dat zij verstandig en eerlijk zou zijn. Ze begreep het en ging mee. Samen deden we weer nieuwe informatie op. Ik werd steeds enthousiaster. Wat waren katten eigenlijk leuk!
Mocht je je afvragen waar Bas is gebleven in dit verhaal: zijn ouders hebben altijd katten gehad, hij is met ze opgegroeid. Hij vond het van begin af aan een goed idee. Maar ik ben de ondernemende van ons twee, dus ik ging erop uit en kwam met de conclusies thuis.
Hoe het verhaal verder gaat weten jullie aan de oppervlakte (als je mijn vlogs hebt gezien). We kozen gezamenlijk voor twee lieve katten. Ik gaf ze Bas voor zijn verjaardag. We waren goed voorbereid – voor zover je voorbereid kunt zijn voor zoiets natuurlijk.
Vanaf de eerste dag vond ik het hebben van de katten best een stukje zwaarder dan ik had verwacht. Daar schrok ik van. Ik had immers zo mijn best gedaan om me goed voor te bereiden. En ik had nog steeds dat “trauma”. Ik heb al jaren veel dieren, dus ik ben toch wat gewend. Wat me precies zwaar viel, kon ik niet eens zeggen. Het was de optelsom, denk ik. Ik moest de kat als dier nog voor een groot deel leren kennen. We moesten in veel dingen een nieuwe “modus” vinden. Mochten ze wel op bed of niet op bed? Als ze ‘s nachts niet bij ons mochten zijn waren ze het daar niet mee eens en mauwden ze ons wakker. Als ze wel op bed mochten, sliep ik ook niet. Ik was me veel meer aan het zorgen maken over ‘hoe het allemaal moest’ en ‘of het wel allemaal kon’ dan dat ik van de katten genoot.
Mensen zeiden tegen mij dat ik moest wennen. Dat leek mij ook. Maar ik antwoordde tegelijkertijd ook dat er niet zo heel veel te wennen viel als ik slecht sliep en niet wist hoe lang dat nog ging duren. Onze katten waren volwassen. Geen kittens dus en ook geen baby’s waarvan je kunt voorspellen dat dingen na een tijd beter gaan. Die onrust ‘s nachts kon ik moeilijk incasseren. Me ook moeilijk permitteren. Mijn nachtrust is tegenwoordig erg waardevol. Ik voelde daarom dat er niet veel rek zat in het trekken van een grens.
Ik praatte over mijn twijfels met mensen. Verlangde naar een eenduidige oplossing. Die was er natuurlijk niet. Wat ik voelde zat in mij, was persoonlijk. Hoe ik daarmee om wilde gaan ook.
Met Ineke had ik het nog nooit zo over mijn dieren gehad, maar ook bij haar kwamen de katten nu ter sprake. Via een zij-ingang. Zij noemde namelijk het stofzuigen van haar huis als zondagmiddagbezigheid. Als benoemenswaardigheid. Als iets wat je op je to-do lijst schrijft. Ik dacht: huh, wat? Ik stofzuigde inmiddels zoals ik naar de wc ga. Sinds de katten er waren zo’n twee, liefst drie keer per dag. Ik vond het confronterend dat uit te spreken.
Ze vroeg naar hoe het eigenlijk is ontstaan dat ik zoveel dieren heb. Ik voelde me eerlijk gezegd een beetje een alien, toen ik erover vertelde. Tegenover iemand zonder huisdieren klinkt mijn leven als één grote opoffering. Mensen vinden het best gek: als je tweeëntwintig bent en je dieren één van de redenen zijn waarom je al een jaar of zeven niet meer op vakantie bent geweest (afgezien van weekendjes). Ik begin dat nu steeds meer te begrijpen.
Ineke vroeg: ‘Wat bieden die dieren jou eigenlijk?’.
Tja, ik vind ze gewoon leuk. Dieren zijn puur, anders dan mensen. Stellen je niet teleur. Ik noemde een periode waarin ik overspannen en/of depressief was (ergens ertussenin, I guess) en mijn dieren waren waar ik letterlijk voor moest opstaan. Omdat ze afhankelijk waren van mij. Omdat ik ze moest verzorgen. Die verantwoordelijkheid, die vond ik prettig en gaf mij houvast.
‘Maar waarom dan niet twee of drie?’
Tja, een vraag die me (ook) al honderd keer gesteld is. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd, denk ik. En – een zwak antwoord maar- het is zo gelopen. Ik weet dat dit een rare vergelijking is, dus neem ‘m niet te serieus, maar waarom heeft een vrouw ik weet niet hoeveel schoenen terwijl je toch echt maar één paar per dag aankan?
‘Weet je wat ik denk?’, zei ze. ‘Ik denk dat jij die dieren nodig had toen het niet goed met je ging. Maar dat je ze nu niet meer nodig hebt’. Dat gaf weer nieuwe stof tot nadenken.
In de tussentijd had ik een gedragstherapeute voor katten hier uitgenodigd. Mijn schoonmaakster kwam met de suggestie en ik vond dat idee zo gek nog niet. Achteraf had ik liever op mijn eigen kompas gevaren bij het beslissen over de katten, omdat ik daar normaliter toch het meeste op vertrouw. Normaliter ja; nu dus even niet (meer). Ik wilde een onafhankelijk oordeel van iemand die er verstand van heeft. Ik kreeg vooral een soort therapeutische sessie met opmerkingen als:
‘Het betekent iets dat jij ‘s nachts geen last hebt van het geluid van je andere dieren, maar wel van het geluid van de katten’.
Ik kon dit statement op honderd manier weerleggen (een kat is geen cavia immers), maar ze had een punt. Ik ben een goede slaper. Een heel goede slaper. Als ik slaap, lig ik in een soort coma. En toch kon Bas beter tegen het geluid van de katten dan ik. Hoe kon dat?
Eén week later was ik bij Arjan en Jojanneke. Ze vroegen hoe het met de katten ging en mijn hart lag weer op mijn tong. Ik vertelde over wat de gedragstherapeute zoal had gezegd en waar ik tegenaan liep. En ik zei dat mijn vader had gezegd: ‘Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald’. Jo stemde in. Arjan zei dat hij het nog wat tijd zou geven. Dat hij zich voor kon stellen dat het nog beter kon gaan. En dat ik alleen maar zekerder van mijn keuze zou zijn als ik het lang genoeg geprobeerd had. Jojanneke dacht juist dat we ons alleen maar meer zouden gaan hechten aan de katten. Dat het de keuze alleen maar moeilijker zou maken, naarmate we langer wachtten.
Tijdens het avondeten praatten we verder met z’n vieren (ik, Bas, Jo en Arjan). Over waar ik zoal mee zat in het leven. Dat bleek best een boel, nu ik het allemaal achter elkaar uitgesproken had. En toen zei Arjan: ‘Nu ik dit gehoord heb hè? Bij nader inzien denk ik dat de katten beter gisteren weg konden dan morgen’.
Die opmerking maakte indruk. Dat iemand die mijn hele verhaal gehoord had zo snel en stellig van genuanceerd naar een stuk minder genuanceerd veranderde. Dezelfde avond besliste ik dat we een nieuw huisje voor de katten zouden gaan zoeken. Een dag later nam ik die beslissing op op camera.
Weer een week later werden de katten getrimd. Daar zijn ze van opgeknapt, eigenlijk vooral in hun gedrag. Diego (de “moeilijkste” van de twee) werd rustiger en makkelijker. Wat ik niet had verwacht, want welk mens is ooit als makkelijker mens teruggekomen van een bezoek aan de kapper? Zo zie je maar weer: ik moest nog veel over de kat als dier leren.
Mensen vroegen hoe het ging met de katten. Ik zei dat het beter ging. Mensen vroegen of ik bij m’n keuze bleef. Ik zei dat ik bij m’n keuze wilde blijven. Toen we afstand deden van Belle, zijn we op het “moment suprême” (beter geformuleerd: toen puntje bij paaltje kwam) terug gereden met haar op de achterbank. We konden geen afstand van haar doen. Vervolgens moesten we later opnieuw de stap zetten en de rit maken, een nog hogere drempel over. Dat nooit weer. Dus ik wilde bij m’n keuze blijven. Want het ging beter, maar ik moest niet doen alsof het “probleem” de katten was. Het “probleem” ligt vooral in mij.
Het moeilijke vind ik dat door al die gesprekken en adviezen met Bas, vrienden, familie, de gedragstherapeute en soms zelfs met half vreemden (‘geeft niet, je zit er duidelijk mee’, als ik me excuseerde), ik de motivatie voor mijn keuze niet meer zo helder heb. De situatie veranderde ook steeds, maar ík veranderde eigenlijk ook steeds. Niet van dag tot dag als persoon natuurlijk. Maar wel van dag tot dag qua hoe ik tegen de dingen aankeek.
Doordat de motivatie voor mijn keuze zo warrig is, vind ik het extra moeilijk het afstand doen een plek te geven. En daardoor kan ik ook niet opnieuw voor mezelf bepalen wanneer in mijn leven het dan wél zou kunnen. Een kat. Of een hondje. Laat ik over een big maar niet meer beginnen. Onder welke voorwaarden. Zodat ik daarin kan berusten.
Vanavond reden we met de katten op de achterbank de weg die we inmiddels een paar keer hebben gereden. Toen met compleet andere emoties. Dat contrast doet pijn.
Het was gek om de katten terug te brengen bij iemand die ze veel langer heeft gehad dan wij. De katten voelen namelijk al zo van ons. Het terugbrengen voelde voor mij heel zakelijk voor iets wat voor mij zo emotioneel is. Al snap ik natuurlijk goed dat je ons niet na twee maanden verheugd staat op te wachten, wanneer je twee maanden eerder met de beste bedoelingen en pijn en moeite zelf afstand van je katten hebt gedaan.
Op de terugweg merkte ik dat ik sterker ben dan dat ik een jaar geleden was. Dat ik sterker wilde zijn. Maar toen kwam ik thuis, deed ik de voordeur open, kwam er geen kat naar me toe en moest ik de kattenbak leegscheppen… Ik relativeer het gelijk, maar wat een drama vond ik dat.
Tegen Bas zei ik in de auto. ‘Ik wil het zo graag. Waarom lukt het dan niet? Of lijkt het dan niet te lukken?’. Voor zover je natuurlijk van lukken kunt spreken. We hebben het hier niet over een prestatie die je moet leveren. Maar dat dit verhaal zo gelopen is voelt wel als falen. Al weet ik dat ik de meest verantwoordelijke keuze heb gemaakt en veel mensen achter me staan.
Het was vandaag (zaterdag) zo’n mooi weer, maar het kwam totaal niet bij me binnen. Ik appte Ineke vanmiddag, om te zeggen dat ik er zo tegenop zag om de katten vanavond weg te brengen. Maar ook dat ik het frustrerend vind dat ik niet gewoon gelukkig kan zijn. Met mijn huisje, met Bas, met mijn dieren, met wat ik heb. ‘Waarom moet ik alles zo ingewikkeld maken?’, vroeg ik haar.
‘Misschien omdat je teveel wilt’, reageerde ze. Die opmerking lijkt verdacht veel op de titel van deze blogpost, die ik een jaar geleden schreef. Het kringetje is rond.